
Jurisprudentie
BB0248
Datum uitspraak2007-06-27
Datum gepubliceerd2007-07-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers262679 HA ZA 06-1622
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers262679 HA ZA 06-1622
Statusgepubliceerd
Indicatie
Statutair directeur ontslagen wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Zeer langdurig dienstverband. Kennelijke onredelijke opzegging in verband met ontbreken deugdelijke voorzieningen. Gevolgencriterium. Rechtbank kent schadevergoeding toe.
Uitspraak
Uitspraak: 27 juni 2007 (bij vervroeging)
VONNIS VAN DE RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Civiel Recht
inzake:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding d.d. 2 juni 2006,
procureur: mr. M.A.T. Schroots
t e g e n :
de besloten vennootschap
BRATLANTA B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur: mr. J. Kneppelhout,
advocaat: mr. L.J. Couvret.
Partijen worden respectievelijk aangeduid als “[eiser]” en “Bratlanta”, tenzij anders is vermeld.
1. De procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de dagvaarding en de conclusie van antwoord. Beide zijn voorzien van producties. Ingevolge het tussenvonnis d.d. 4 oktober 2006 heeft er op 14 juni 2007 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen en hun advocaten zijn verschenen. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden.
Ter comparitie heeft [eiser] de primaire vordering ingetrokken.
2. De feiten
[eiser] is op 1 oktober 1978 in loondienst van Bratlanta getreden. Vanaf 1988 is hij statutair bestuurder, laatstelijk tegen een salaris van €. 5.627,50 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders d.d. 20 maart 2006 is hij als bestuurder ontslagen. De arbeidsovereenkomst is opgezegd tegen 1 augustus 2006. Hij was toen 52 jaar oud.
3. De vordering
[eiser] vordert dat Bratlanta wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van
€. 450.000,--, te vermeerderen met vertragingsrente, een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van Bratlanta tot vergoeding van de proceskosten.
4. Het verweer
Bratlanta concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
5. De beoordeling
5.1. De vordering is gebaseerd op kennelijk onredelijke opzegging, in de zin van artikel 7:681 BW. [eiser] beroept zich op een valse ontslagreden en op het gevolgencriterium.
5.2. Ten aanzien van het gevolgencriterium wordt als volgt overwogen. Tijdens de comparitie van partijen heeft Bratlanta te kennen gegeven [eiser] geen verwijten te maken betreffende de wijze waarop hij zijn functie heeft uitgeoefend. Er is dus sprake van een onberispelijk dienstverband. [eiser] heeft gezegd dat hij in de loop der jaren heeft gezien dat, wegens allerhande wijzigingen in de branche en de interne organisatie van het concern waarvan Bratlanta deel uitmaakt, zijn functie gaandeweg minder behelsde.
5.3. Beoordeeld dient te worden of, mede in aanmerking genomen de voor [eiser] getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Bratlanta bij de opzegging.
5.4. Duidelijk is dat de functie van [eiser] is komen te vervallen. In die zin is het begrijpelijk dat Bratlanta heeft besloten tot opzegging van de arbeidsovereenkomst te geraken. Als werkgever is zij immers gerechtigd de organisatie van haar onderneming zo efficiënt mogelijk in te richten.
5.5. Door Bratlanta wordt aangevoerd dat is geprobeerd om [eiser] te herplaatsen binnen het Chiquita-concern waarvan zij deel uitmaakt. [eiser] erkent dit, echter met dien verstande dat het Bratlanta van meet af aan duidelijk was dat dit geen realistische optie zou zijn omdat Chiquita Antwerpen dit niet wilde. Van serieuze herplaatsingsmogelijkheden is derhalve geen sprake. Bratlanta stelt dat, dankzij haar inspanningen, [eiser] per 1 augustus 2007 een baan bij Seabrex heeft gevonden. Ook dit wordt door [eiser] inhoudelijk weersproken. Hij zegt namelijk dat hij deze baan aan zijn eigen contacten heeft te danken en legt dit gedetailleerd uit. Bovendien is hij er circa €. 20.000,-- bruto per jaar op achteruit gegaan.
5.6. Geoordeeld wordt dat wel sprake is van enige herplaatsingsinspanningen maar dat door Bratlanta niet overtuigend wordt aangetoond dat deze serieus zijn. Bij gebreke van voldoende bepaalde stellingen zijdens Bratlanta komt de rechtbank niet toe aan verder onderzoek.
5.7. Bratlanta stelt dat zij [eiser] een vergoeding van €. 40.000,-- bruto heeft aangeboden teneinde onverplicht de gevolgen van de opzegging te verzachten. Dit heeft hij niet aanvaard omdat hij dit een te gering bedrag vond. Indien [eiser] geen nieuwe baan zou hebben gevonden, zou hij zijn aangewezen op sociale uitkeringen.
5.8. [eiser] voert aan dat hij de wijze waarop de opzegging heeft plaatsgevonden als weinig elegant heeft ervaren. Juridisch vertaalt hij dit voornamelijk in een uitgebreid betoog over de vermeende vennootschaprechtelijke nietigheid dan wel vernietigbaarheid van het ontslagbesluit. Hieraan wijdt ook Bratlanta uitvoerige beschouwingen. Gelet op de intrekking van de primaire vordering, strekkende tot een verklaring voor recht dienaangaande, behoeft de rechtbank daarover geen inhoudelijk oordeel te geven. Wel kan een onzorgvuldige gang van zaken hieromtrent betrokken worden in de beoordeling op grond van artikel 7:681 BW. Dienaangaande wordt overwogen dat niet goed valt in te zien om welke reden Bratlanta [eiser] niet in de gelegenheid heeft gesteld ter algemene vergadering te worden gehoord.
5.9. Ten tijde van de opzegging was er aldus sprake van een zeer langdurig onberispelijk dienstverband. Dit is tot een einde gekomen wegens omstandigheden aan de zijde van Bratlanta. Herplaatsingmogelijkheden zijn niet goed onderzocht. De gang van zaken rond de beëindiging van het dienstverband is niet zorgvuldig geweest. Dit betekent dat sprake is van kennelijk onredelijke opzegging, nu de gevolgen voor [eiser] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Bratlanta bij de opzegging.
5.10. Dit betekent dat op grond van de billijkheid aan [eiser] een schadevergoeding dient te worden toegewezen. De rechtbank stelt dit bedrag vast op €. 160.000,-- bruto, te vermeerderen met de vertragingsrente zoals hieronder is vermeld.
5.11. Aan de argumentatie van partijen omtrent de valse reden komt de rechtbank niet toe. Ter comparitie is namelijk gebleken dat deze discussie is terug te voeren op een zinsnede in het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders, die niet geheel neutraal is geformuleerd ten aanzien van het functioneren van [eiser]. Voor het overige wordt verwezen naar alinea 5.2. van dit vonnis.
5.12. De vordering betreffende de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. [eiser] legt niet uit op grond waarvan hij dit vordert terwijl Bratlanta hiertegen uitgebreid verweer voert.
5.13. Als grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt Bratlanta veroordeeld in de kosten van de procedure.
6. De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt Bratlanta om aan [eiser] te voldoen een bedrag van €. 160.000,-- (zegge eenhonderdzestigduizend euro) bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na deze uitspraak tot aan de dag van betaling,
veroordeelt Bratlanta in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] begroot op €. 4.749,87 aan verschotten en op €. 2.842,00 aan salaris procureur,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.